Dante Alighieri: La Divina Commedia

PARADIJS - fragmenten

In het derde canto van het Paradijs bereikt Dante de hemel van de maan, waar degenen leven die op aarde hun geloften niet zijn nagekomen. Hier ontmoet Dante Piccarda Donati, die in haar leven eerst non was van beroep en vervolgens tot een huwelijk werd gedwongen; ze legt hem uit hoe het Paradijs volmaakte gelukzaligheid is in elk van zijn hemelen, ongeacht de superieure of inferieure toestand van de individuele gezegende. In feite is de harmonie met de goddelijke wil hier absoluut. Naast Piccarda ziet Dante een andere ziel, die van Costanza d'Altavilla, die trouw bleef aan haar gelofte ondanks dat ze gedwongen werd terug te keren naar het wereldse leven nadat ze non was geworden, om te trouwen met keizer Hendrik VI van Zwaben. Het Canto eindigt met de beschrijving van de verblindende schittering van Beatrices geest.

Paradiso - fragmenten

 

CANTO 3

Quel sol che pria d’amor mi scaldò ’l petto,
di bella verità m’avea scoverto,
provando e riprovando, il dolce aspetto;

e io, per confessar corretto e certo
me stesso, tanto quanto si convenne
leva’ il capo a proferer più erto;

ma visïone apparve che ritenne
a sé me tanto stretto, per vedersi,
che di mia confession non mi sovvenne.

Quali per vetri trasparenti e tersi,
o ver per acque nitide e tranquille,
non sì profonde che i fondi sien persi,

tornan d’i nostri visi le postille
debili sì, che perla in bianca fronte
non vien men forte a le nostre pupille;

tali vid’ io più facce a parlar pronte;
per ch’io dentro a l’error contrario corsi
a quel ch’accese amor tra l’omo e ’l fonte.

Sùbito sì com’ io di lor m’accorsi,
quelle stimando specchiati sembianti,
per veder di cui fosser, li occhi torsi;

e nulla vidi, e ritorsili avanti
dritti nel lume de la dolce guida,
che, sorridendo, ardea ne li occhi santi.

 

PARADIJS - fragmenten

Vertaling Jules Grandgagnage (2025)

 licentie CC BY-NC-ND 4.0

Die Zon, die 't eerst met liefde mijn boezem verwarmde,
heeft mij de schone waarheid keer op keer
onthuld door het tonen van haar zoete aanschijn.

En, opdat ik dit overtuigd en vol vertrouwen
zou bekennen, voor zover het paste,
hief ik mijn hoofd om duidelijk te spreken.

Maar een visioen dat me naderbij trok,
zo dicht, om goed gezien te worden,
deed me vergeten wat ik wilde zeggen.

Zoals door helder en transparant glas,
of door klaar en kalm water, echter
niet zo diep dat het de bodem vertroebelt,

weerkaatsten de contouren van onze gezichten
zo zwak, dat een parel op een wit voorhoofd
niet minder snel in onze ogen komt;

Zo zag ik vele gezichten die wilden spreken;
zodat ik dwalend wegliep van dat
wat liefde tussen mens en bron aanwakkerde.

Zodra ik mij van hen bewust werd,
die ik als gespiegelde gelijkenissen beschouwde,
keerde ik mijn ogen om te zien wie zij waren, 

en zag niets, en richtte ze nogmaals voorwaarts
recht in het licht van mijn zoete Gids,
die een glimlach ontstak in haar heilige ogen.

CANTO 33

Dante bevindt zich in het Empyreum dat, volgens de door Dante aanvaarde thomistische opvatting, de zetel is van de gezegende, directe emanatie van God. Hier ziet Dante, bijgestaan ​​door Sint-Bernardus, God.

«Vergine Madre, figlia del tuo figlio,
umile e alta più che creatura,
termine fisso d’etterno consiglio,

tu se’ colei che l’umana natura
nobilitasti sì, che ’l suo fattore
non disdegnò di farsi sua fattura.

Nel ventre tuo si raccese l’amore,
per lo cui caldo ne l’etterna pace
così è germinato questo fiore.

Qui se’ a noi meridïana face
di caritate, e giuso, intra ’ mortali,
se’ di speranza fontana vivace.

Donna, se’ tanto grande e tanto vali,
che qual vuol grazia e a te non ricorre,
sua disïanza vuol volar sanz’ ali.

La tua benignità non pur soccorre
a chi domanda, ma molte fïate
liberamente al dimandar precorre.

In te misericordia, in te pietate,
in te magnificenza, in te s’aduna
quantunque in creatura è di bontate.

“O, Maagdelijke Moeder, dochter van uw Zoon,
Nederig, maar hoog verheven boven andere schepselen,
standvastige duur van eeuwige raad,

Gij zijt degene die zulke adel verleende
aan de menselijke natuur, dat haar Schepper
niet versmaadde zich tot haar schepsel te maken.

Liefde herleeft in uw weldadige schoot,
waarvan de warmte eeuwige vrede waarborgt;
op deze wijze ontkiemde deze bloem.

Hier voor ons zijt gij een middagtoorts
van liefdadigheid, en onder stervelingen
zijt gij de immer levende bron van hoop.

Vrouwe, zo groot en waardig zijt gij, dat zelfs 
wie u niet verzoekt om genade zijn verlangen 
zonder vleugels naar zich toe ziet vliegen.

Niet alleen verleent uw goedheid hulp
aan hem die erom vraagt, maar vaak
willigt het in wat nog niet werd gevraagd.

In u is mededogen, in u is medelijden,
In u is grootsheid; in u verenigt zich
de goedheid van elk schepsel en van God.